Inleiding
De van oorsprong Belgische Toine Lathouwers was in de Tweede Wereldoorlog - toen nog Nederlandse staatsburger- als puber en jonge man actief in het verzet op de grens tussen Nederland en België bij de Achelse Kluis. Hij was actief bij het smokkelen (tabak, aardappelen enz.) van Nederland naar België. Tevens hielp hij mee bij het begeleiden van en onderdak geven aan joodse vluchtelingen. Hij was meerdere malen aanwezig bij de herdenking op 4-5 mei in Heerewaarden zoals op deze foto in 2014 bij de Waal.
Hieronder volgt de beschrijving van wat hij heeft meegemaakt in de regio vanaf 5 februari 1945 tot de bevrijding van Heerewaarden. (8 mei 1945)
“ Op 5 februari 1945 werd ik als oorlogsvrijwilliger opgeroepen en ingekwartierd in de school van Don Bosco in Sint Pieters Woluwe. Onze groep, er waren 32 Limburgers bij, kreeg er 6 weken keiharde training en we zouden bestemd worden om de gevallen strijders bij de Geallieerden te vervangen aan het oorlogsfront.
We werden na de opleiding in verschillende groepjes ingedeeld en mijn groep werd op 16 mart 1945 op transport geplaatst naar Nijmegen waar we terechtkwamen in verschillende secties van het eerste Canadese leger ( First Canadian Army Group), ik zelf in de BRI (Bataljon Reserve Infanterie), nl. 2e Bataljon Fusiliers – 4e compagnie. Deze eenheid was toen al in de gevechtslinie vanaf 25 februari 1945. Het totale effectief was 800 manschappen, waarvan 28 officiers, 104 onderofficiers, 668 korporaals en soldaten. We kregen als tekens een rode ruit met blauwe streep en op de bovenkant van de mouw een wit lint met zwarte letters "Belgium". We kregen een zwarte muts, een Canadese helm, een open holster met trommelrevolver (gekregen van de Geallieerden) en een Amerikaanse karabijn. Ik kreeg het stamnummer R.I 565 en als eenheid C.R.I. of Compagnie Reserve Infanterie. De 21e Army group was verdeeld over de volledige Noordvleugel van het front langs Maas, Waal en Rijn. Wij werden toegevoegd bij de 1e Canadese Legergroep. De verplaatsingen gebeurden met Brits transport rond Nijmegen. De eerste weken werden we voor van alles en nog wat 'misbruikt' en 'gebruikt'. We deden meestal bewakingen van munitieopslagplaatsen en/of voertuigparken en kwartieren. Men noemde het 'de tweede lijn'.
Na enkele weken kwamen we geleidelijk in 'de eerste linie' terecht, maar dat was dan in verlaten dorpen (nomansland) waar de bewoners waren geëvacueerd en vele plaatsen onder water stonden. Dit kwam doordat de brug over de Waal was vernietigd in Nijmegen en enkele dijken van de rivier waren geopend om het gebied waar de vijand zat onder water te laten lopen.
Hier konden we ons op afstand meten met de Duitsers, die geleidelijk terugtrokken tot achter de Rijn waar se stand hielden. Meestal was het ingraven geblazen langs de oevers van de Maas, Waal of rijn om 's nachts de Duitse patrouilles die over het water kwamen uit te schakelen. Verschillende keren hebben we rubberbootjes met Duitse soldaten stuk geschoten en we hoorden dan gekerm en gevloek en dan volgden er meestal vuursalvo's van de overkant. Soms werden er gevechten man tegen man geleverd. Overdag was het dan meestaf uitgenomen kanongebulder, rustig. Het was nochtans oppassen geblazen want de Duitsers hadden boobytraps achtergelaten, waar we zeer voorzichtig voor moesten zijn. We moesten ook heel erg oppassen voor gesloten deuren, lege blikjes en andere spullen waar men springstof aan had bevestigd. De Duitsers hadden ook vergif in het water van drinkwaterputten en pompen gemengd.
Er gebeurden ook slechte dingen, want ik en velen van de Canadezen ergerden zich aan het feit dat het veel gebeurde dat Engelse legervrachtwagens aankwamen en er leegstaande villa's leegroofden van dure achtergelaten spullen zoals muziekinstrumenten, schilderijen, tapijten, dure meubelen enz.. Men ging dat naar het schijnt in Antwerpen verkopen. Dat waren ook onze "bevrijders"! Soms werd zoiets door de Canadezen voorkomen door in gevecht te gaan met de Engelsen, die dan afdropen maar elders weer hun slag sloegen.
Na Nijmegen kregen we het bevel om op te rukken richting Welie en Doodeward (1.4 km ten
Westen van Nijmegen). Vanaf dat ogenblik waren we in gevechtslinie over een 20 km frontzone
tussen Welie en Erlekom. We werden gesteund door artillerie en een regiment veldgeschut (12
stuks 6 pounds) met granaten van ongeveer 5 kg... We werden er beschoten door zware Duitse mitrailleurs en mortieren en we lagen 3 weken vastgespijkerd op de dijk, dikwijls in het water. Twee maal per dag werd er wat eten toegeworpen door de "buffalo's" in gepantserde wagens. Met Britse kanonnen werden de Duitsers daar regelmatig beschoten met snelvuur. We kregen op zeker ogenblik ook twee dagen "rust" terwijl we werden afgelost door Britse militairen. Wanneer we terug in de stellingen waren begon het gevecht vanuit de lucht (2 dagen bombardementen tegen de Duitsers aan de overkant van de rivier). Na dit bombardement breekt de aanval los. De 1e compagnie neemt een 40tal Duitse soldaten krijgsgevangen.
Op 30 maart rukken we op naar Millingen aan de Duits-Nederlandse grens en liggen in stelling als verdediging. Alles is daar onder water gezet. Overal liggen lijken van verdronken Duitse soldaten in hun zelf uitgegraven stelling. Ze konden niet meer weg door de vloedgolf. Bangelijke dingen heb ik daar meegemaakt, te vies om te verhalen. Eén van onze brancardiers viel daar in een gat op een dode en drie zwaargewonde Belgen.
Op zekere dag werden we dan ingezet in Arnhem, vlakbij de gemeente Huissen. Daar brak de "hel" los. Het waren de laatste dagen van het offensief. We werden er zwaar bestookt door aan de overkant van de Rijn liggende Duitsers. Met rookmachines werd kunstmatige mist over onze linies gespuwd. Tientallen kanonnen, pantserwagens met soms 12 lopen en 48 schoten (granaten) per minuut (snelvuur). Deze beschietingen gebeurden op een tiental km. achter onze linies. Soms vielen te kort geschoten granaten tussen onze linies en er vielen dan ook enkele zwaargekwetsten. Op zeker ogenblik, in volle gevecht, kregen we het bevel ons 500 m terug te trekken en zouden we 's anderendaags de aanval op Arnhem beginnen.
Inderdaad op 13 april1945 bij het ochtendgloren begint het offensief. Overal is er kanongebulder en vuurgevechten. Tijdens dit gevecht worden enkele bruggen over de Rijn gelegd. Er vielen doden, gewonden, maar wij lagen in verdediging terwijl Arnhem werd ingenomen. Naar we hoorden waren de Poolse militairen als eersten in Arnhem. Ik herinner me nog heel goed dat we nadat Arnhem ingenomen was een zondagse misviering bijwoonden die speciaal werd gehouden in de kerk in Huissen. Er werd daar een stukje gebeden.......dat moet ik zeggen.
Na deze slag in Arnhem vertrokken we met ons bataljon naaÍ Dreumel op ongeveer 28 km van
Nijmegen. We losten daar de eenheid Piron af. Dreumel was toen nog niet bevrijd en we kwamen in eerste linie te liggen langs de Waal van Wamel tot Dreumel. Onze brigade lag over de volledige lijn tussen de twee dorpen. Er was voor ons een niemandsland dat nog gedeeltelijk overstroomd was en dit terrein werd door ons ingenomen zonder tegenstand van de Duitsers.
Vanuit Dreumel ben ik één keer in verlof mogen gaan voor vier dagen Eigenlijk een ten onrechte bekomen spoedverlof. Ik had naar huis geschreven dat men een telegram moest doen dat moeder erg ziek was en de overkomst gewenst was. Op zekere dag kreeg ik dan een spoedbericht en mocht met verlof. Ze brachten me dan met een camion tot over de Maas in 's Hertogenbosch en dan moest ik mijn plan trekken. Ik was in uniform van Canadees soldaat en kon met autostop van legervoertuigen tot in Valkenswaard geraken" Bij oom Tinus ging ik dan een oude fiets lenen en geraakte zo in Achel. Het werd een erg gelukkig weerzien. Het liefje lang niet meer gezien, mijn ouders gemist en we waren allemaal heel erg blij. Ik had nogal veel beziens daar aan de statie in Achel. Mijn moeder moest zich thuis ziek houden want er kon controle komen. Blijkbaar was het doktersbriefje van dokter Debondt voldoende geweest en kon ik mij een aantal dagen fijn ontspannen. Ik vertrok terug naar Nederland met de trein vanuit Achel Statie naar Valkenswaard en vervolgens al liftend met enkele Engelse legervoertuigen terug tot bij mijn eenheid.
Wanneer we aan de oever van de Waal lagen konden we de Duitse bewegingen van voertuigen aan de overkant duidelijk horen want dat was maar ongeveer 350 m verwijderd. We hoorden van de bevolking dat de Duitsers regelmatig overkwamen om voedsel te halen bij de burgers, dus we konden ons verwachten aan ontmoetingen met de vijand. We hebben daar verschillende putten en grachten gegraven waar we om beurten wachtposten moesten houden zowel overdag als 's nachts. Enkele burgers en ook sommige van onze militairen werden daar beschoten, gekwetst en afgevoerd. Eén van onze brencerriers werd daar door spandauvuur getroffen en hij overleed ter plekke. Op een nacht werd onze wachtpost overmeesterd door de Duitsers en meegenomen naar de overkant. Bij de bevrijding kwam hij opnieuw vrij. Ikzelf heb met een medesoldaat één van die nachtwachten, een Duitse Feldwebel (onderofficier van de Waffen S.S.) gevangen genomen. Hij was zeer zwaar bewapend en helemaal alleen met een bootje overgevaren in onze richting. Dat waren heel spannende momenten. Zelf ben ik ook eens bij nacht, toen we op verkenning gingen naar de overkant met een bootje uit het bootje gevallen. Gelukkig waren we nog niet in volle stroming van de rivier en kon ik al spartelend en op mijn rug zwemmend terug op het droge komen. Toch moest ik terug mee aan boord, met heel veel schrik want er zat veel stroming op de Waal. Dit gebeurde in Dreumel rechtover het dorpje Tiel.
Op 23 april 1945 om half één 's nachts trokken we met onze compagnie langs een bocht van de Maas over Alem om rond 9 uur 's morgens Heerewaarden te bereiken."
Tot zover dit gedeelte van de memoires van Toine Lathouwers, mij (P. Reesink) persoonlijk overhandigd ongeveer een jaar vóór zijn overlijden.